Heerlijk, helder…
Belastingzaken zijn vaak taai en – voor buitenstaanders – saai. Belastingwetten zijn mechanisch en ingewikkeld. Als het aankomt op procederen, wordt het al aardiger. Het zijn dan vaak de feiten die het hem doen – of juist niet.
Bij het doornemen van fiscale vakliteratuur kijk ik daarom vooral uit naar zaken rond bewijsrecht. Dat is naar mijn smaak toch wel de kers op de taart van het procesrecht. Soms spelen belangrijke vragen als ‘leiden de feiten wel tot het door de inspecteur gestelde gevolg; dat is echter een rechtsvraag en geen bewijsvraag. Dat is het voer voor de Hoge Raad, die rechtsvragen toetst aan vaststaande feiten.
Bij het bewijsrecht gaat het om de vraag wat er nou eigenlijk is gebeurd en wie wat daarover moet bewijzen. En op welke wijze. Hoe hard moet het bewijs zijn? Kan de inspecteur de aap op de schouders van de belastingbetaler zetten ? Zo van: bewijs maar dat ik ongelijk heb ? Dit probleem speelt vooral ingeval de belastingdienst dénkt dat iemand er een zootje van maakt. Maar dat vermoeden is natuurlijk niet genoeg. Dat is vooral hierom belangrijk, dat de fiscus sterke wapens kan inzetten als vaststaat dat het inderdaad een zootje is. De drempel moet dus hoog liggen. Dit is één van mijn belangrijkste bewaakpunten bij behandeling van een zaak.
Een leuke uithoek van het bewijsrecht betreft de ‘feiten van algemene bekendheid’. Die behoeven namelijk geen bewijs. Maar wat zijn dat, ‘feiten van algemene bekendheid’? Dat wordt al gauw een beetje vaag. Een mooie zaak speelde in de jaren 80 van de vorige eeuw. De inspecteur wilde een forse aanslag opleggen aan een kroegeigenaar, wegens vermeend hogere omzet dan aangegeven. De fiscus had de fusten geteld maar de kroegbaas stelde dat er helemaal niet zoveel biertjes uit één fust komen als de inspecteur stelde. Tja, hoe dat op te lossen ? De rechter had een originele vondst: die stelde dat ‘t het Gerechtshof ‘uit eigen wetenschap bekend was dat er ten minste 220 biertjes uit een fust komen’.
En dán ben ik toch benieuwd hoe het gerechtshof dat dan denkt te weten! Niet iedereen zal over een dergelijke feitenkennis beschikken, lijkt mij zo. Nou kende ik die rechter wel; het betrof een rechter waarvan bekend was dat die graag een borreltje meedronk. Het was dan ook niet verrassend – maar wel heel grappig – dat die rechter dit gegeven als ‘eigen wetenschap’ – en daarmee de facto als feit van algemene bekendheid – stelde, zodat de inspecteur er bij deze rechter gemakkelijk mee weg kwam.
De Hoge Raad maakte er echter korte metten mee. De taal waarmee de Haagse Raad zegt dat die rechter wellicht zelf een fust heeft zitten leegdrinken, wil ik u niet onthouden: “(het) is niet uitgesloten dat te dezen is geput uit mededelingen of waarnemingen welke buiten het geding aan het Hof ter kennis zijn gekomen en waarvan partijen in het geding onkundig zijn gebleven (…).” De onderstreping is van mij en raakt de kern van de zin. Door de deftige taal heen zíe je het voor je. De rechter aan de toog. Die halverwege zijn blijmoedig ’feitenonderzoek’ de tel toch een beetje kwijt raakt. Heerlijk.
Sindsdien heeft het begrip een minder vrije inhoud. Maar nog steeds hoeft u niet te bewijzen dat een muis grijs is. De inspecteur weet dat. Wellicht ook door eigen ervaring. Uit eigen ervaring (bij cliënten) weet ik wel dat de belastingdienst maar al te graag de bewijslast op de belastingbetaler legt. Vaak ten onrechte. In fiscale procedures is dit één van de belangrijkste aandachtspunten.